Interview over God

Ick meende oock de Godtheyt woonde verre

In eenen troon, hoogh boven maen en sterre,

En heften menighmael myn oog,

Met diep versuchten naer om hoogh;

Maer toen ghy u beliefden t’openbaren,

Toen sag ick niets van boven nedervaren;

Maer in den grondt van myn gemoet,

Daer wiert het lieflyck ende soet

Daer quamt ghy uyt der diepten uytwaerts dringen.

En, als een bron, myn dorstigh hart bespringen,

Soo dat ick u, ô Godt! Bevondt,

Te zyn den grondt van mynen grondt.                    

                                                                                                                       Jan Luyken

 

 

God was voor mij een ‘je-kunt-nooit-weten’.

 

 

God is adem, leven en liefde. Toen ik twaalf was hoorde ik iemand zeggen dat in het Aramees, één van de oudste talen en ook de taal die Jezus sprak, het woord voor adem hetzelfde woord is voor leven, liefde en God. Later bleek dat ‘het goddelijke’te zijn, in plaats van God. Dat vond ik toen zo logisch. Als je ademt komt het goddelijke door je heen. Die uitspraak gaf mijn leven een andere wending. Het was het begin van een ontdekkingsreis. Ik dacht: ja, hét komt door mij heen en ook door een bloem, door de bomen, door een dier. Het ontroert me om er over te vertellen. Ik denk dat dat komt omdat die gedachte me toentertijd zo’n veilig gevoel gaf. Weet je wat er nu gebeurt? Ik kom in zo’n stroom terecht van vertellen en dan ga ik me schamen. Schamen? Ja. Daar heb ik veel last van, schaamte voor ontroering door het goddelijke. Dat is zo kwetsbaar. Ik merk hoe bevlogen ik raak en dan is het net of er tegelijkertijd aan de andere kant een heel leger klaar staat om mij de kop af te hakken. Blijkbaar vind ik het nog steeds moeilijk om er openlijk over te praten. Het is ook een intiem onderwerp. Natuurlijk komt dat voort uit vroeger. Mijn vader maakte korte metten met alles wat riekte naar religiositeit, terwijl ik hem toch soms ervoer als een religieus mens.


Ik ben niet in een veilige omgeving opgegroeid. De oorlog was nog niet zo lang achter de rug. Mijn vader had zich op vele fronten verdienstelijk gemaakt in het verzet en de angst van mijn moeder dat hem iets zou overkomen eisten hun tol. Die angsten verdwenen niet na de oorlog. Veel aandacht voor mij was er niet. Dat heeft wel het scenario van mijn leven bepaald. Hoe dat precies in elkaar zat, heb ik natuurlijk veel later ontdekt. Ik was altijd op zoek naar die ontbeerde liefde en aandacht. Ik deed mijn uiterste best om in de smaak te vallen en zo die aandacht te verdienen. Ik dacht wel eens aarzelend : als God bestaat dan vindt hij mij misschien wel goed en lief nu. Maar dat ging dan gauw weer over in de gedachte dat ik er niet toe deed en dat als hij zou bestaan ik niet bij hem zou mogen horen. Ik was er ook te slecht voor omdat ik alsmaar onder de afwas probeerde uit te komen, en me dat ook nog lukte. Ik was een verwend, verwaarloosd enig kind. Ik durfde niet te pikken. Als ik dat wel had gedurfd had ik het gedaan. Het leek me slecht. Als ik het zou doen, zou er iets vreselijks gebeuren. Ik had regelmatig vage doemgedachten en een gevoel dat er mij iets boven het hoofd hing. Dat heb ik nog wel eens midden in de nacht.


God en geloven? Geloven in het goddelijke gaat over totale ontvankelijkheid ervoor. De beleving van het goddelijke is voor mij een ontdekkingsreis geweest. Alsof het zich, God ja, openbaarde. Wonderlijk. Ik heb er niet zo naar gezocht, dus ik kan het geen zoektocht noemen.


Ik hoorde van mijn katholieke vriendinnetje over het bestaan van God. Met haar ging ik mee naar de kerk. De sfeer vond ik fantastisch. Als zij bruidje was, vond ik het vreselijk dat ik dat niet mocht zijn. God was voor mij een ‘je-kunt-nooit-weten’. Thuis bestond hij niet en bij mijn vriendinnetje wel. Ik dacht dat hij - wat dat dan ook mocht zijn - in het altaar verstopt zat. Op het altaar stond een grote koperen kast, daar haalden ze de hostie uit en daar zat ‘je-kunt-nooit-weten’ in. Hij die aan het kruis hing vond ik vies. Die kon het niet zijn. Ook de verlepte bloemen en de wijwaterbak, waar je je hand in moest steken om een kruisteken te maken, stonden mij tegen. Ik grilde van die lauwig dikke natte substantie.


Mijn vader was communistisch op een heel starre manier. Mijn beide ouders waren derhalve anti-God en anti-godsdienst. Ik mocht niet naar de bijbelse geschiedenislessen, terwijl ik dat wel wilde omdat mijn vriendinnetjes er heen gingen. God was bijna een vies woord.


Ik ben zelf ook enigszins allergisch voor het woord God. Die ene God, God de Vader, komt mij zo voor als een projectie van mensen op het goddelijke. Het is een personificatie. En dat beschouw ik als een denkvernauwing, een bezweringsformule. Als jij het woord God in de mond neemt dan moet ik ook hieraan denken. Het goddelijke, waar ik dus bij voorkeur over spreek, en God, zijn voor mij dus niet hetzelfde, alhoewel het natuurlijk qua intentie dichtbij elkaar kan liggen. God vind ik iets statisch hebben terwijl het goddelijke energie en beweging vertegenwoordigt. Eeuwige beweging.


Nog iets over God als persoon. Het is een tekst uit Pad-werk Werken aan jezelf of juist niet? van Eva Pierrakos*:

 

Een kind heeft al heel jong z’n eerste conflict met autoriteit. Het leert ook dat God de hoogste autoriteit is. Daarom is het niet verrassend dat een kind zijn eigen subjectieve ervaringen met autoriteit op zijn voorstelling van God projecteert. Zo wordt een beeld gevormd. Hoe de relatie van een kind, en later van de volwassene, ten aanzien van autoriteit ook is, het zal zijn houding tegenover God kleuren en beïnvloeden.


Jaren geleden deed ik in Amerika de padopleiding** en één van de padhelpers vroeg mij: ‘Hoe stel jij je God voor? Ik zei: ‘Adem. Ik zie absoluut geen man.’ Zijn mond viel open van verbazing. Hij zat mij bijna scheel aan te kijken van ontzag. ‘Wow! Wat is dat toch een automatisme om God als persoon te zien.’ Daar had hij zichzelf op betrapt.

Maar mij was nooit ingegoten dat ‘God bestaat’ dus ik had daar ook geen beeld van gemaakt. Alleen een je-weet-maar-nooit-gevoel aan over gehouden.


Ik heb altijd religieuze gevoelens gehad maar niet in de geprojecteerde vorm van een man in de hemel. Daar maakte ik vrij jong korte metten mee, onder invloed van vader. Ik vond mijn eigen logica in de woorden die ik op mijn twaalfde hoorde: God=adem=leven=liefde en dus absoluut onweerlegbaar niet een persoon, maar wel iets heel moois, groots en mysterieus wat door alles heen komt. Alles wat ik daarover zeg is een mengeling van wat ik toen bedacht, en dat waren voor mij bijna aardschokken, en wat zich heeft ontwikkeld tot hoe ik het nu beleef.


Het is wat ons verbindt. Het is de eenheid van alle tegenstellingen, dus ook van het mannelijke en het vrouwelijke. In die zin beleef ik vorm en energie ook als in wezen hetzelfde. Vorm is uit energie ontstaan en gaat er weer in over. Het is het leven zelf en dat komt door ons heen met onze adem. Het overstijgt het persoonlijke vlak. Het is er altijd. Het goddelijke is. Het is zijn. Uit  zijn komt alles voort. Zijn is in verbinding zijn. Dat is ook de betekenis van het woord religie: her-verbinding. Het is er nu. Iedere seconde kunnen we de eeuwigheid beleven. Niet dat ik daar nou zo heftig steeds mee bezig ben, hoor! Ik verlies me, net als iedereen ook vaak in de duizend dingen. Als ik sessies geef ben ik wel in die ruimte.


Het goddelijke heeft voor mij ook jaren op de achtergrond gestaan. Ik trouwde, kreeg kinderen. Het dook toen wel weer op in de beleving van hun geboorte en in de liefde die ik voelde stromen. Ik ging scheiden, hertrouwde, ging weer scheiden en ontmoette degene aan wie ik hopeloos verslingerd raakte.


Toen ik psychologie ging studeren merkte ik hoe verschraald ik was. Die studie droeg ook niet veel bij aan het opheffen ervan. Daar kwam verandering in toen ik in contact kwam met de boeken van Carl Gustav Jung. Mijn religieuze belevingswereld werd opnieuw beroerd. Ik heb al die boeken ingedronken! Ik kreeg soms bijna ademnood van enthousiasme bij wat ik las, ik dorstte naar meer, nog meer. Ik ontdekte de transpersoonlijke psychologie met mensen als Stanislav Grof en Ken Wilber. Het eeuwenoude verlangen naar hereniging met de universele levensbron kwam helemaal tot leven in mij.


Ik geloof dat ieder mens een diep verlangen heeft om bij de bron in zichzelf, het goddelijke, uit te komen. Daar zijn we heel en één. Religie ontstaat volgens mij uit dit verlangen. Het goddelijke verbindt alles wat wij als afgescheiden ervaren. Het paradijsverhaal vind ik in die zin een prachtige metafoor. Aan de volmaakte eenheid komt een einde als Eva in de verleiding komt van de verboden vruchten van de boom der kennis van goed en kwaad te eten en Adam er ook toe overhaalt. Zij moeten nu voorgoed het paradijs verlaten. Met andere woorden: hier eindigt hun symbiose. Door het tot zich nemen van kennis, de kennis van goed en kwaad, ontstaat een splitsing, een onderscheid, waardoor de eenheid die ze met elkaar en hun omgeving vormden wordt verbroken. Er treedt een nieuwe fase in, die van de dualiteit, van het onderscheid. Met de kennis ontstaat het onderscheid. Het goede en het kwade worden onderscheiden. Daarmee valt de eenheid van het paradijs in delen uiteen. Eenheid wordt dualiteit. Daar begint de geschiedenis van de mens die hem voert van de onbewuste oereenheid naar het onderscheid dat afsplitsing wordt. Dan komt er weer de ene stem, dan weer de andere in ons op. Het zijn de stemmen die alle hun eigen woordje doen en elkaar in de haren zitten of elkaar versterken. We zitten onder de plak van deze binnenwereld en projecteren die dan vervolgens naar buiten, op onze partner, kinderen, ouders, werkgever of God, noem maar op. En dan opeens kunnen we zomaar opnieuw in de eenheid vallen.Via verdeeldheid en afsplitsing (chaos) en het ons daarvan bewust worden, komen we uit waar we ooit begonnen, maar nu met vol bewustzijn. We ervaren de eenheid, niet in de symbiose zoals in het paradijs, maar als individuen die zich bewust zijn van hun omgeving en de bron van hun bestaan, en zich ermee verbonden voelen.


In het paradijsverhaal zie ik onze evolutie alswel een symboliek voor de fasen waardoorheen een mens vanaf zijn geboorte gaat: symbiose, separatie, differentiatie en bewustwording. Het paradijs is dan een metafoor voor de baarmoeder en de moederborst, waar het kind zich een voelt met de moeder. Het verjaagd worden uit het paradijs in het bijbelverhaal is representatief voor het verlaten van die eenheid. De bewustwording van de scheiding die tussen moeder en kind bestaat, is te vergelijken met het eten van de boom der kennis van goed en kwaad. Het kind leert onderscheid maken tussen ik en de ander, maar ervaart het voorlopig als afscheiding (separatie), en dat voelt oncomfortabel aan. Daar de ouders nooit helemaal in staat zijn de behoefte aan veiligheid en liefde van een kind te vervullen, wordt het verloren paradijs steeds meer een feit. En dat speelt iemand zijn hele leven parten, waardoor hij almaar op zoek gaat naar het paradijs in de buitenwereld, totdat hij zich bewust gaat worden van dit verschijnsel en het paradijs ontdekt waar hij nog nooit had gezocht: in zichzelf. Wij zijn zelf God.

 

Het diepe verlangen, waar ik het over had, maakt dat je die innerlijke reis gaat maken. Dat je op zoek gaat naar wie je in wezen bent. En dat is een goddelijk wezen.


De kern van ons wezen, onze essentie, ons vitale centrum, is de bron van ons bestaan en verbonden met het hele universum. Het is open, kwetsbaar, liefdevol, vol vreugde, onvoorwaardelijk en onverwoestbaar. Het is niet met iets bezig. Het is er gewoon en vraagt zich niet af wat of wie het is.

De invloed ervan, hoe overwoekerd ook, is en blijft altijd voelbaar, onder andere in het basale vertrouwen dat de meeste mensen hebben als het er op aankomt. Deze kern, dit vitale centrum in ons, is versluierd, verstopt achter en onder onze persoonlijkheid oftewel ons karakter. Toch is er altijd een verlangen om ons met onze wezenskern te verenigen en van daaruit onze levensloop verder te volgen.

Dit verlangen doet ons vroeg of laat naar binnen keren en ontsteekt daar een vonk die tot zelfonderzoek, het dragen van verantwoordelijkheid leidt en de weg terug helpt vinden.

Die vonk kan opeens opvlammen en zich in een flits openbaren. Dat kan heel direct gebeuren, alsof de bliksem ons treft. We voelen dan de verbinding met onze kern en de oerkracht.

 

Uit: In beweging komen vanuit oerkracht.


Ik weet dat je je heel wat lekkerder voelt als je loskomt van wat je wezen verhult. Jezelf ontdekken, het dek eraf halen, jezelf ontwikkelen, de wikkels eraf, jezelf ontplooien, uit de plooi komen. Het heeft iets van een bloem die opengaat. Deze weg terug naar de bron betekent voor mij een mystieke weg.


Ik heb keer op keer gemerkt hoe er een beweging op gang kan komen in starre patronen, als ze de ruimte krijgen om te worden herkend, erkend en geobserveerd. Dan ontstaat er ruimte voor alle manifestaties van het goddelijke wat ik tegenwoordig oerkracht noem, en kan hij ons dienen. Dan laadt hij je op, komt door je heen, wordt ontladen en neemt vormen aan. Wanneer je je ademhaling bewust ervaart en observeert, kom je ermee in contact. Het is zó belangrijk: het is de grond van onze grond. Die is er altijd, ademt door ons heen, voedt ons en geeft ons keer op keer het leven. En wat doen wij? Bij iedere knijperige gedachte houden we onze adem in! Honderden keren per dag!


Ik ben altijd met adem bezig. Het is het leitmotiv in mijn werk en in mijn leven.

 

Kort geleden wees een onderzoek uit dat ik mogelijk kanker in de baarmoeder zou hebben.


Ik besloot alle aandacht aan mijzelf te geven. Hoe? Handen op mijn buik en diep ademen. En voelen wat ik voelde zonder er iets mee of aan te doen. Ik ging ook ‘bidden’ dat wil zeggen: ik verbond me met de onnoemelijke eenheid. Iedere keer, ik lag soms languit op de grond, zei ik: ‘Als dit is wat ik moet meemaken, het zij zo. En ik vroeg wat de boodschap hiervan was. Of ik er iets van moest leren. Er kwam een duidelijk antwoord van mijn baarmoeder: ik ben het principe van scheppen en ik laat je zien wat jij nu aan het scheppen bent. Ik was nog steeds verslingerd aan die man die de boot afhield naar mij, en ik hobbelde maar achter hem aan. Ik snapte de boodschap en nam mij voor om mijn heil niet meer te zoeken bij hem maar er helemaal zelf voor te gaan zorgen. Het betekende voor me dat ik me nog meer over zou geven aan de levensstroom, aan de oerkracht en haar niet in een andere richting zou proberen te dwingen. Het betekende zonder meer zijn in plaats van doen. Ja, het is, denk ik, het zelfde als wat de klassieke gelovige de wil van God volgen, noemt. Totale overgave! Wat er zich ook aandient, het is goed. Die overgave geeft rust. Of die er altijd is bij mij? Soms van geen hout. En dan opeens weer helemaal. Het is als eb en vloed. Het komt en het gaat.


Ik hoefde uiteindelijk niet onder het mes want alles was weer in orde.

 

* Medium

** Het Pad: een scholingsweg die een brug vormt tussen psychotherapie en spiritualiteit.

Share by: